-
1 challenge
n. uitdaging--------v. uitdagen, aanroepen, betwistenchallenge1[ tsjælindzj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 uitdaging ⇒ moeilijke taak, test♦voorbeelden:without challenge • zonder tegenspraak2 ‘who's there?’ is a challenge • ‘wie daar?’ vraagt een soldaat op wacht————————challenge2〈 werkwoord〉1 uitdagen ⇒ tarten, op de proef stellen♦voorbeelden:challenge thought • tot nadenken stemmen -
2 challenge thought
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский